Heffingsbevoegdheid Nederland ter zake van loon uit dienstbetrekking

27 november 2014

Belanghebbende woonde het gehele jaar 2009 in België en was in dienstbetrekking werkzaam bij een in Nederland gevestigde werkgever. Hem werd een aanslag inkomstenbelasting / premies volksverzekeringen 2009 opgelegd, waarbij het volledige loon aan Nederland ter heffing werd toegerekend. Aangezien belanghebbende een deel van zijn werkzaamheden fysiek in België had verricht, stelde belanghebbende zich op het standpunt dat Nederland niet over het volledige loon heffingsbevoegd was.

Het Gerechtshof Den Bosch aanvaardt als regel dat, tenzij anders tussen werkgever en werknemer is overeengekomen, het toegekende salaris betrekking heeft op alle in het kader van de dienstbetrekking overeengekomen werkzaamheden. Werkzaamheden die louter ondersteunend of ondergeschikt aan de hoofdzaak zijn en die buiten de contractueel overeengekomen arbeidsuren worden verricht, zullen volgens het Hof, behoudens andersluidende afspraken, in het algemeen niet tot de werkzaamheden behoren waarvoor het loon wordt toegekend. Dit soort werkzaamheden worden verricht in “de eigen tijd” van de werknemer.

Met betrekking tot de verdeling van de heffingsbevoegdheid onder het belastingverdrag tussen Nederland en België komt het Hof Den Bosch vervolgens tot de conclusie dat de vakantiedagen van belanghebbende evenredig moeten worden toegerekend aan de werkzaamheden in Nederland en België. Het woon-werkverkeer van belanghebbende wordt daarentegen geacht in “eigen tijd” te zijn verricht, omdat belanghebbende hierover geen afwijkende afspraken met zijn werkgever had gemaakt.

De dagen dat belanghebbende thuis had gewerkt, waren volgens het Hof aan te merken als in België verrichte werkzaamheden die deel uitmaakten van de volgens de arbeidsovereenkomst overeengekomen werktijd. Ook de bezoeken van klanten van Nederlandse werkgever die in België waren gevestigd, waren volgens het Hof fysiek in België verrichte werkzaamheden. Het Hof kwam op grond van de feiten uit op 6,46% van de totale arbeidstijd die in België was verricht, zodat dit deel van het salaris niet in Nederland was belast.

Tot slot besliste het Hof dat belanghebbende in Nederland verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen, omdat hij gewoonlijk in Nederland werkzaam was en het bezoek aan klanten in België slechts incidenteel plaatsvond. Het Hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende gegrond en verminderde de aanslag.